Ze wilde me het leven buiten de stad laten zien, mij een blik verschaffen op het Chinese platteland, tonen dat er toch echt wel zon kan schijnen buiten de stadsgrenzen van het met smog bedekte centrum. En zo rijden we oostwaarts, in haar auto, ik op de passagiersstoel, me verbazend over het diverse aanbod aan voertuigen op de snelweg die helemaal totaan Peking loopt, zo’n 3000 kilometer verderop. Het wolkendek wordt lichter, de zon begint te schijnen en ik zet de radio met “really American music” een beetje harder.
Jenny neemt me mee naar een dorp met natuurlijke warmwaterbronnen buiten Guangzhou, het oude Canton. Het is bijna 3 uur rijden, langs brommers beladen met pluimvee en lycheeboomgaarden. Het landschap is glooiend, de dorpjes nog armoedig. Ze vertelt me dat er hier al andere dialecten van het Cantonees worden gesproken: “You really must think about your pronounciation!”, luidt haar advies. Ik knik en hopelijk begrijpt ze dat ik haar woorden zeker niet in de wind zal slaan.
Als haar nood hoog is stopt ze op een afgelegen parkeerplaats. Het is inmiddels pikdonker. Ze weet een boerderij in de buurt waar ze 5 jaar geleden ook al een keer gebruik heeft gemaakt van een gat in de grond en ze loopt het steile zandweggetje omhoog en de zaklantaarn in haar hand verraadt haar spoor, hetgeen ik braaf volg.
Honden, varkens en kippen begroeten ons ieder op hun eigen wijze. Het is een ongekend dierenorkest waar de werknemers van de boer hun onverstaanbare doch absoluut Cantonese decibellen aan toevoegen. De boer staat erop dat we blijven eten en terwijl Jenny in het donker een gat zoekt, mag ik van de boer een kip uitzoeken. Het wordt een bruine, waar ik nog wel enige moeite voor moet doen.
De kip wordt onthoofd en het siepelende bloed uit de halsslagaders wordt opgevangen in een kommetje. Als de boer vervolgens een soep maakt, pluk ik de veren. Als hij kaal is steekt de boer eerst zijn hand in de achterkant en schraapt de nog onbevruchte eitjes uit de kip en gooit ze in de soep waar ze direct stollen. Ook het kommetje lauwe bloed wordt aan de soep toegevoegd waar het direct transformeert tot een bruin, amorf plakkaat. Met een mes maakt de boer een lengte-incisie in de nek om een ruimere toegang te verkrijgen tot het binnenste. Zijn rechterhand steekt hij in de kip en een handvol glimmende organen – waarin ik toch duidelijk een kleine maag en het darmenpakket kan ontwaren – komt tevoorschijn. Jenny is inmiddels teruggekeerd en roept de man wat toe. Zijn antwoord is hetzelfde abacradabra. “You want intestines in the soup?”, en aan mijn blik heeft ze genoeg. De boer pakt een vershoudbakje dat, hoewel het wat zwart is uitgeslagen, prima zijn werk zal doen voor de ingewanden.
Jenny neemt me mee naar een dorp met natuurlijke warmwaterbronnen buiten Guangzhou, het oude Canton. Het is bijna 3 uur rijden, langs brommers beladen met pluimvee en lycheeboomgaarden. Het landschap is glooiend, de dorpjes nog armoedig. Ze vertelt me dat er hier al andere dialecten van het Cantonees worden gesproken: “You really must think about your pronounciation!”, luidt haar advies. Ik knik en hopelijk begrijpt ze dat ik haar woorden zeker niet in de wind zal slaan.
Als haar nood hoog is stopt ze op een afgelegen parkeerplaats. Het is inmiddels pikdonker. Ze weet een boerderij in de buurt waar ze 5 jaar geleden ook al een keer gebruik heeft gemaakt van een gat in de grond en ze loopt het steile zandweggetje omhoog en de zaklantaarn in haar hand verraadt haar spoor, hetgeen ik braaf volg.
Honden, varkens en kippen begroeten ons ieder op hun eigen wijze. Het is een ongekend dierenorkest waar de werknemers van de boer hun onverstaanbare doch absoluut Cantonese decibellen aan toevoegen. De boer staat erop dat we blijven eten en terwijl Jenny in het donker een gat zoekt, mag ik van de boer een kip uitzoeken. Het wordt een bruine, waar ik nog wel enige moeite voor moet doen.
De kip wordt onthoofd en het siepelende bloed uit de halsslagaders wordt opgevangen in een kommetje. Als de boer vervolgens een soep maakt, pluk ik de veren. Als hij kaal is steekt de boer eerst zijn hand in de achterkant en schraapt de nog onbevruchte eitjes uit de kip en gooit ze in de soep waar ze direct stollen. Ook het kommetje lauwe bloed wordt aan de soep toegevoegd waar het direct transformeert tot een bruin, amorf plakkaat. Met een mes maakt de boer een lengte-incisie in de nek om een ruimere toegang te verkrijgen tot het binnenste. Zijn rechterhand steekt hij in de kip en een handvol glimmende organen – waarin ik toch duidelijk een kleine maag en het darmenpakket kan ontwaren – komt tevoorschijn. Jenny is inmiddels teruggekeerd en roept de man wat toe. Zijn antwoord is hetzelfde abacradabra. “You want intestines in the soup?”, en aan mijn blik heeft ze genoeg. De boer pakt een vershoudbakje dat, hoewel het wat zwart is uitgeslagen, prima zijn werk zal doen voor de ingewanden.
De ongeëvenaarde gastvrijheid maakt het eten om nooit meer te vergeten. Natuurlijk proef ik ook mijn eigen inbreng, de kip is niet uit zichzelf kaalgeplukt. Als de man bij het toetje zelfs een zelfgestookte rijstewijn op tafel zet om de geroosterde pinda’s mee te begeleiden is het feestmaal eigenlijk compleet. Zijn woorden begrijp ik niet maar zijn gebaren zijn grensoverstijgend.
Met een volle maag en een lege blaas rijden we verder. Als ik op mijn horloge kijk bedenk ik me dat het vanavond dodenherdenking is. Het is vreemd om nu ineens 2 minuten absolute stilte in acht te nemen terwijl Jenny juist op haar praatstoel zit. Ik doorbreek mijn jarenlange gehoorzaamheid aan dit instituut en bedenk me dat ik over een uur of 7 tijdens de echte ceremonie op de Dam weinig geluid zal maken.
We verblijven in een huis op een rots met een lege vijver in de tuin. Het huis is enorm, met zeker 6 kamers en omdat het buiten het seizoen is en Jenny de kunst van het afdingen waarschijnlijk van een Chinees heeft geleerd, is de prijs die betaald moet worden ronduit lachwekkend. De lege vijver in de tuin kan gevuld worden en dat wordt ook gedaan. Uit de omringende rotsen wordt heet water gepompt dat door een gat in de vloer het bad in stroomt. Tussen de opstijgende waterdampen kunnen de lichtjes van de vuurvliegjes en de beneden gelegen stad worden ontwaard. Het heeft wel iets idyllisch.
De volgende morgen wil ik maar één ding en dat is lokaal ontbijten. We stoppen bij een restaurant net iets buiten het dorp. Het is er uitgestorven op de 10 medewerkers na. Terwijl de een ons naar de tafel begeleidt brengt de ander ons de menu’s terwijl weer een ander water in de glazen schenkt. “What you want to eat?”, is haar vraag en mijn antwoord luidt: “Typical Chinese”. “I can really recommend the fox. It’s from the neighborhood”, en zo wordt deze lokale lekkernij besteld bij weer een andere medewerker die haar briefje naar haar collega brengt achter de kassa die er een stempel op zet en het vervolgens aan iemand anders geeft die dit naar de keuken brengt. Communisme was nog nooit zo zichtbaar.
Een nieuwe bediende brengt het ontbijt. Een grote stomende pan wordt midden op tafel gezet. Erin zit een geleiachtige substantie met de viscositeit en de kleur van sperma. Aan de oppervlakte drijft een aantal grijze, ondefinieerbare stukken vlees. Met mijn stokjes til ik er één op die ik laat uitdruipen boven de pan. Terwijl de vloeistof naar beneden druppelt herken ik aan de lange achterpoten en de gedrongen kop het wezen: het is een kikker. Natuurlijk: frogs! De ‘r’ blijft lastig, zelfs voor deze Chinese schone.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten