Welkom in Vavuniya!

Na de eerste impressies en acclimatisatie, is het de hoogste tijd om jullie ook deelgenoot te maken van mijn leven en doldwaze avonturen.
Omdat de historische context van het noorden van Sri Lanka aan de ene kant weinig tot de verbeelding spreekt maar aan de andere kant een essentiële reden vormt voor de aanwezigheid van humanitaire organisaties (en hiermee mijn werk), zal ik proberen om dit zo kort mogelijk uit de doeken te doen. Omdat de geschiedenis er een is met veel kogels, granaten, mijnen, luchtafweergeschut, tanks, zelfmoordaanslagen en vooral veel bloed, ben ik niet bang de aandacht van de mannelijke lezers te verliezen. Ook de vrouwelijke lezers kan ik gerust stellen: ik zal in dit relaas ook wat aandacht schenken aan het soort schoenen dat hier door de plaatselijke bevolking wordt gedragen.
Het langslepende conflict dat mij hier werk bezorgt, is er een tussen – hoe verrassend –  twee bevolkingsgroepen met een verschillende religie. De Singalezen vormen de grootste bevolkingsgroep in Sri Lanka en zijn boeddhistisch. Buiten Sri Lanka zijn er nauwelijks Singalezen te vinden.  De Tamils, die afstammen van het volk dat de oostkust van India en Bangladesh bevolkt, maken ongeveer 1/5 deel uit van de Sri Lankese bevolking. In het noorden van Sri Lanka – waar vroeger zeker een verbinding was met het Indiase subcontinent – is de bevolking echter overheersend Tamil (en hiermee Hindoestaans). Wereldwijd zijn er tientallen miljoenen Tamils, verspreid over alle continenten.
En omdat de Tamils een eigen autonome staat wilden – en zij dit van de Singalezen niet kregen – werd er gevochten. Dit duurde meer dan 30 jaar omdat de Singalezen hier de overhand hebben, maar de Tamils de (financiële) steun kregen vanuit de wereldwijde Tamil-gemeenschap voor de LTTE (= Liberation Tigers of Tamil Eelam, beter bekend als de Tamil Tijgers). Hierdoor waren beide partijen in staat om een leger, luchtmacht en marine te bezitten en te gebruiken. En dat vecht natuurlijk wel zo prettig. Dat was totdat de kersvers verkozen president van Sri Lanka aan het begin van 2009 besloot dat het basta was en een offensief lanceerde dat alle voorgaande marginaliseerde tot kinderlijke schermutselingen.
Tijdens dat offensief, dat bijna een half jaar duurde, was het Sri Lankese leger is staat om de LTTE te overmeesteren en verslaan. Sommigen  herinneren zich mogelijk nog de krantenkoppen die berichtten over de Tamils die letterlijk de zee in waren gedreven. Voordat het offensief begon werden alle humanitaire organisaties, de VN, het Rode Kruis en andere pottenkijkers uit het noorden van Sri Lanka gestuurd, zodat het leger onbezorgd de hele goegemeente kon bombarderen. Toen het leger klaar was en de rookwolken optrokken, bleef er een smeulende humanitaire nachtmerrie over. Meer dan 200.000 mensen waren van huis en haard verdreven en moesten in kampen worden ondergebracht, landmijnen gingen nog dagelijks af en brachten alleen maar een droevige toevoeging aan de reeds  duizenden gewonden die al moesten worden geopereerd en de resultaten van de nietsontziende agressie geeft mij mijn dagelijkse werk.
Vavuniya is een aardig stadje waar het ooit wel denk ik gemoedelijk moet zijn geweest. Maar de alomtegenwoordigheid van gewapende militairen en checkpoints, en het besef dat hier de frontlinie liep, brengt toch wel iets van naargeestigheid. Toch is het er overdag zeer bedrijvig met doorgaande (geasfalteerde) wegen waar de hele meute zich op allerlei voertuigen over voortbeweegt. Ze lijken zich allemaal geen zorgen te maken over een mogelijke dood. Het zijn hindoes, boeddhisten of moslims en voor hen volgt na de dood een nieuw leven, hetzij hier op aarde of in het paradijs. Dat moet dan ook wel hun achteloze en haast minachtende gedrag in het verkeer verklaren. Terwijl bussen en vrachtauto's met duizelingwekkende snelheid voortrazen over de wegen, manoeuvreren de brommertjes zich rustig om de voort peddelende fietsers (soms wel vier naast elkaar) die op hun beurt weer de koeien ontwijken die her en der verspreid bezit nemen van de weinige stukken vrij asfalt. Kinderen op de straathoek proberen van al deze verkeersdeelnemers de aandacht te trekken om hen wat te kunnen verkopen. Dat zij hierdoor soms midden op de weg moeten gaan staan, hoort blijkbaar bij de algehele doodsverachting die hier heerst.


 

Samen met elf andere expats woon ik op een rustige, schaduwrijke compound met twee grote woonhuizen en een kantoor dat erachter ligt en waar de administratie plaatsvindt maar stiekem tussendoor kan worden gechat en gesurft (zoals nu). Een satelliet TV die is aangesloten op een grote beamer met subwoover brengt ons integraal de WK wedstrijden, terwijl het eten wordt gekookt en de was buiten aan de waslijn hangt om vervolgens droog en gestreken op mijn bureau te worden neergelegd. Maar de aard van mijn werk is dan ook dusdanig dat ik mij geenszins kan bezighouden met dit soort triviale huishoudelijke taken en ’s avonds met koud bier moet kunnen ontspannen. Overspannenheid is hier namelijk zo bereikt!
Op dit moment is er eigenlijk weinig te doen, maar dat kan natuurlijk ieder moment veranderen en daar moet ik mij dan maar op richten. Net buiten Vavuniya is een kliniek opgericht voor patiënten die tijdens het offensief een dwarslaesie hebben opgelopen (granaatscherf, landmijn). Zij krijgen fysiotherapie, leren om te gaan met hun blaas (zelfkatheterisatie) en stoelgang, doorligplekken worden zo goed als mogelijk voorkomen, spasticiteit wordt behandeld, ze krijgen aangepaste rolstoelen, leren een nieuw vak en ontvangen  psychologische ondersteuning. Kortom, er wordt gewerkt naar re-integratie in een verscheurde en getraumatiseerde samenleving. Dit klinkt misschien cynisch, maar zo is het absoluut niet bedoeld. Het hele programma ademt positieve energie uit en een bezoek brengt – hoe tegenstrijdig het ook klinkt – meer lachsalvo’s teweeg dan men voor mogelijk kan houden. Zo heb ik gisteren met bijna speels gemak een potje volleybal gewonnen. Mijn team (met nog een verpleger en drie rolstoelgebonden mannen) had geen kind aan het andere team met een dito samenstelling.

Mijn andere taak is het programma voor orthopedische hersteloperaties en medisch gezien is dit een stuk uitdagender. Dat er hierbij minder wordt gelachen, spreekt voor zich. Een lange stroom aan patiënten meldt zich twee tot drie maal per week op de polikliniek met extreem verwaarloosde botbreuken aan armen, handen, benen, enkels en voeten. De breuken zijn of in een afwijkende stand gegroeid en moeten opnieuw worden gebroken en gefixeerd, of ze zijn nooit aan elkaar gegroeid en zijn verworden tot een nieuw, vrijuit bewegend gewricht (pseud-arthrose). Samen met een orthopedisch chirurg uit Centraal-Amerika (een beetje een vreemde man die eigenlijk alleen met mij praat) selecteren we patiënten en maken een plan voor de operatie. Natuurlijk zitten we nu in de fase van de kinderziekten (beademingsapparatuur kapot, sterilisatiemachine niet werkend, niet de juiste platen en schroeven besteld, afzuigapparatuur niet functioneel) zodat wij ons beperken tot een beetje gipsen en onder lokale anesthesie pussende granaatscherfjes uit etterend weefsel plukken, totdat de schemer zich inzet en wij ons nestelen voor het voetbalscherm en buiten de honden, hanen en krekels hun avondconcert aanvangen.


 

P.S.: De vrouwen dragen hier voornamelijk teenslippers (in velerlei kleurtjes)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten