Daar waar de zon schijnt


Tussen de gordijnen is de opening net groot genoeg om de eerste zonnestralen toegang tot de slaapkamer te verschaffen. Er hangt een oranje gloed en als ik naar het voeteneind kijk zie ik dat de bundel zonlicht schuin over mijn naakte lichaam loopt, beginnend bij mijn linker knie en doorlopend over de cremekleurige hand die op mijn rechter schouder rust, mijn kruis in het spotlicht zettend. Met de slaap in mijn ogen richt ik de aandacht op de moedervlek op haar rug: niet suspect voor iets maligne. Buiten begint een hond te blaffen, zijn soortgenoten aansporend tot hetzelfde, een kakafonie ontketenend. Een mug is op zoek naar een eiwitrijk ontbijt en zoemt rond mijn oor. Als het geluid is verdwenen weet ik dat de steek niet lang op zich zal laten wachten. Mijn laatste werkdag is aangebroken.

Om de files te ontwijken heeft ze de ringweg genomen: twee wegen met tweerichtingsverkeer onderbroken door een vaart waar waterlelies en huisafval op de oppervlakte drijven. De fietsers peddelen rustig naar hun bestemming terwijl Jane behendig de jeep slalomt langs eenieder die niet bereid is haar kruissnelheid van 100 km/uur aan te houden. Op een groot bord langs de weg lees ik dat de ringweg zijn nut heeft bewezen en "het centrum van Paramaribo met 40% ontlast!". "En belast de spoedeisende hulp wekelijks met een extra 40%", denk ik er als sub voce bij. De bewaker probeert haar de toegang tot de parkeerplaatsen bij het ziekenhuis te ontzeggen, maar ze manouvreert om hem heen, zijn verbouwereerde gezicht reflecterend op onze netvliezen door de binnenspiegel. "Vergeet de taarten niet", en met de handen vol loop ik de spoedeisende hulp binnen.

Het is een rustige laatste dienst en wanneer ik bloed naar boven heb gebracht van een vrouw die voor de 3e keer in 2 jaar een miskraam heeft, heb ik voldoende tijd om de taarten uit te stallen en de mierzoete frisdrank in te schenken. De man die ik woensdagavond heb geholpen ligt nog steeds te wachten op een plekje op de afdeling neurochirurgie. Een ruzie met zijn schoonvader ontaarde in mutilerende agressie toen een machette werd getrokken. Zeven grote snijwonden en een schedelbreuk waren het gevolg, hetgeen mij in totaal bijna 3 uur kostte om schoon te maken en te hechten. Hij wil graag een stuk mocca taart.

Mijn allerlaatste patient komt om 10 minuten voor het verstrijken van de dienst binnen. Er zijn 3 wachtenden voor hem maar zijn aandoenlijke bruine ogen, zijn prachtige moeder en de uitnodigend gapende wond op zijn voorhoofd geven dit mannetje de rode kaart in de triage: hij moet direct gezien worden! "Van de skelter gevallen", snikt hij. Zijn moeder, die zijn zus blijkt ze zijn, aait hem over zijn hoofd. Het lijkt de tranenvloed alleen maar te stimuleren.
Met een insulinenaald, de dunste die ik kan vinden, verdoof ik onder luid gekrijs, hevig gespartel en een trap tussen de benen van zijn zus, de wond op zijn voorhoofd. Na de vijfde steek zijn de wondranden bijeengebracht en verwijder ik het groene steriele laken van zijn hoofd. Mijn allerlaatste patient loopt stoer naar buiten, een grote witte pleister boven zijn neus. Een knipoog van zijn zus is de dank voor het consult.

Terug aan tafel bij de balie schrijf ik snel de status. De grote Creoolse zuster Tevreden gaat naast me zitten. "Hoe komt het toch dat jouw haar bovenop blond is en verder rood?". Zuster Pinas, een elegante en mysterieuze vrouw, kijkt nu ook aandachtig om. "De zon", zeg ik, "maakt het haar bovenop mijn hoofd blond. De rest blijft rood". "En tussen je benen dan?", vraagt zuster Tevreden en de twinkeling in haar ogen blijft niet onopgemerkt, "want daar schijnt nooit de zon!". Pas als de schuifdeuren zich achter mij sluiten wordt het geluid van hun schaterlach allengs minder.

Kindje maken?

Wapperend schud ik de overtollige druppels water van mijn handen. De handschoenen die zoveel worden gebruikt laten witte vegen achter op de huid en een kwartier hechten maakt de handen klam en stinkend. Met mijn vingers zoek ik naar de papieren handdoekjes maar de bak is leeg, zoals bijna altijd. Ik strijk over mijn broek en veeg de rest af aan mijn haren. Zo goed als droog pak ik de deurklink van de mannenkleedkamer vast en loop de gang in. De koele lucht is een verademing na de broeierige kleedkamer en snel zal ook het laatste beetje water ongemerkt zijn verdampt.

Tijd om daarover na te denken is er niet. Een Creoolse vrouw ligt kermend in een bed en komt mij tegemoet gereden. De dokter en de zuster duwen haar in draf mijn richting op, een absolute zeldzaamheid, gereserveerd voor die ene per-acute situatie die iedereen hier koste was kost wil vermijden. Zweetdruppels zijn verboden. Ik doe een paar stappen naar de deur en hou die open zodat ze hun pas niet hoeven te vertragen. Met de deur in mijn hand zie ik de grote bolling onder het groene laken, meebewegend met het krioelen van de vrouw. "Jij hebt toch al wel bevallingen gedaan, Kees?", vraagt de Hindoestaanse dokter aan me. Ze is getrouwd maar daardoor niet minder aantrekkelijk. Tijd voor het uitspreken van jawel is er niet. Ze gooit me een paar handschoenen toe. "Ze verwachten haar op de verloskamer maar als het kind in de lift komt, moet je maar alvast beginnen". Direct vertraagt ze haar pas en draait zich om terwijl ik het voeteneind van het bed vast pak, de handschoenen op het groene laken gooiend.

Eenmaal in de lift werp in een korte blik onder het laken. Glimmende zwarte haren laten zich makkelijk onderscheiden van het omringende droge haar. Het eerste behoort het kind, het tweede de moeder, die nu aan het krijsen is. De verpleegster staat er wat verveeld bij, leest de teksten die in de muur van de lift zijn gekrast. "Usha I love you", neem ik waar. "Niet persen mevrouw!", is mijn vruchteloze poging om de uitdrijving te vertragen. Als het hoofd eenmaal staat zal de persdrang met geen mogelijkheid meer zijn weg te zuchten. Bevallen zal wel zijn als overgeven, bedenk ik me, alles overheersend en niet te stoppen.

Zenuwachtig trek ik de handschoenen aan, de onhandigheid verraadt mijn nervositeit. "We zijn er bijna, mevrouw", is meer mijn aansporing aan de lift om ons sneller naar de 2e etage te brengen dan dat ik de vrouw gerust wil stellen. "Ik kan niet meer!", krijst ze, "Het komt, het komt!". De deuren van de lift gaan open en ook de zuster lijkt geen zin te hebben in het assisteren bij een bevalling in de lift en trekt het bed snel de gang op. Op de verloskamer heerst een rustgevende kalmte. De vrouw die ons ziet aan komen rennen kijkt verstoord op van haar boek. "Achterste kamer" zegt ze terwijl haar hoofd alweer naar beneden is gericht, "ik kom zo" er aan toevoegend.

We sporen de vrouw aan om op het verlosbed te gaan liggen en met vereende krachtinspanningen hijst ze zich op het witte laken met gele vlekken. De zuster lijkt opgelucht als het bed eenmaal leeg is en verdwijnt zonder wat te zeggen weer naar beneden. De vrouw puft en hijgt en zweetdruppels verzamelen zich op haar voorhoofd. "Ik kan niet meer! Haal dat kind eruit!", schreeuwt ze. Een golf vruchtwater loopt het bed op en een deel stroomt over mijn onderarmen. De haren zijn nu goed te zien en het hoofd drukt zich een weg naar buiten. "Dank u hoor dokter, ik neem het wel over", is de stenge stem die ik hoor. Een klotsend geluid trekt direct weer mijn aandacht naar de vrouw. Het hoofd van het kind is geboren en met de ogen gesloten kijkt een blauw gestuwd hoofd in de richting van de voeten van de moeder. "Doet u even de billen omhoog mevrouw", en de verloskundige schuift een ijzeren bak onder haar billen. Terwijl ze het doet, kijkt ze mij een paar seconden aan. "Was u vergeten dokter".
"Wilt u niet dat ik....", probeer ik om haar kilte te doorbreken. "U kunt gaan hoor. Wij doen hier de bevallingen". Ze trekt rustig haar handschoenen aan en met de handen voor haar borst in de lucht houdend kijkt ze me aan. Ik ben een paar meter van het bed gaan staan en het uitzicht op het babyhoofd dat uit de vrouw steekt is surrealistisch. De verloskundige loopt naar de vrouw toe, haalt de navelstreng van de nek van het kind en zonder een woord te zeggen trekt ze geroutineerd de baby uit de baarmoeder. Mijn inbreng hier is nutteloos, totaal overbodig.

Op de gang staat familie. "Wat is het geworden dokter?". Ik besef dat ik het geslacht, een essentieel onderdeel van iedere geboorte, volledig heb genegeerd. Ik loop terug en werk een blik tussen de benen van het kind en voordat ik de deur sluit zeg ik "Bedankt, mevrouw". Ze hoort me en terwijl ze de navelstreng aantrekt geeft ze me een korte knik, haar aandacht weer richtend op de meekomende moederkoek. "Een meisje", beantwoord ik de twee verwachtingsvolle familieleden op de gang.

Terug op de afdeling zit iedereen achter de balie, het is rustig en de hectiek van weleer is als sneeuw voor de zon verdwenen. Ik pak mijn klembord met wat statussen en ga aan de tafel zitten naast een Creoolse zuster met een gouden tand. "Gelukt Kees?", wordt er gevraagd. "Ja, een meisje. De verloskundige heeft het gedaan. We waren er op tijd", zeg ik tegen niemand in het bijzonder. De Creoolse zuster tikt me op de schouder en ik kijk haar aan. "Wanneer gaan wij een kindje maken, Kees?". Ik sta perplex, heb geen idee wat ik moet zeggen en verbluft staar ik haar aan. "Kees, die zuster heet Doest-Van Ommen. Weet je waarom dat is?", zegt de zuster die tegenover mij zit. "Kijk maar naar haar ringvinger. Als hij erachter komt, gaat hij je mars breken. Ik heet Linger en heb niets om mijn vingers. Beter kun je met mij een kindje maken". Ik zit gevangen tussen twee Creoolse vrouwen, heb geen idee wat ik hierop moet antwoorden en met mijn pen onderstreep ik op de status een bloeddruk die volledig normaal is. Een temperatuur van 37 graden krijgt een uitroepteken. Ze tikt weer op mijn schouder en vraagt, harder nu, "Wanneer gaan wij nou een kindje maken, Kees?". Ik kijk naar rechts. De getrouwde Hindoestaanse dokter heeft het gesprek gevolgd en ook de patient die aan de balie staat is zijn hoofdwond vergeten en beiden kijken mij verwachtingsvol aan. Opnieuw tikt ze op mijn schouders. "Kees! Kees! Wanneer?".

Hand voor de mond!

Ze is er weer! Mevrouw Kisandroe heeft een abonnement op behandelingen door de artsen van de Eerste Hulp, een veel - maar daardoor niet graag - geziene Hindoestaanse vrouw, een draaideurpatient. De combinatie van hoge bloeddruk en suikerziekte vormen de slagroom op de taart die chronische nierinsufficientie heet. De frequente ontregelingen die zij eenzaam ervaart, ervaren de artsen als routine. Als ze happend naar lucht door haar echtgenoot in een rolstoel naar binnen wordt gerold, zoeken drie paar ogen mijn blik. Als de arts aan mij vraagt "kun je even luisteren" weet ik dat dat synoniem staat voor de anamnese afnemen, lichamelijk onderzoek uitvoeren, bloed prikken, infuus aansluiten, een hartfilmpje maken, een longfoto schieten, een catheter inbrengen en overleggen met de internist. Dus leg ik mijn stethoscoop op haar rug en het luisteren begint.

Het geluid van drijvende longen is lastig te omschrijven, maar na het een keer gehoord te hebben zit het in de trommelvliezen gegrift. Met mijn rechter hand druk ik putjes in haar enkels en ook rond de knieen laat ik mijn vingerafdrukken achter. De buik klotst ritmisch onder mijn handen. Het overtollige vocht zit overal, behalve in haar blaas. De nieren hebben er duidelijk genoeg van en langzaam verdrinkt ze in haar eigen lichaamsvocht. Ze hapt naar adem maar ook de rode bloedcellen die het zuurstof naar de worstelende weefsels moeten brengen zijn schaars. Normaliter stimuleren de nieren het beenmerg, maar ze hebben hun voet van het gaspedaal gehaald en de motor staat op de handrem. De machine die bestuurd wordt door de mevrouw op het laboratorium kan dat alleen maar bevestigen. De cijfers doen pijn aan mijn ogen en met dergelijke concentraties afval aan boord moet ze zich hondsberoerd voelen. Mevrouw Kisandroe haar nierinsufficientie is terminaal.

Met de longfotos's, haar status en de laboratoriumuitslagen loop ik naar de polikliniek interne geneeskunde. Als ik de deur naar de overdekte gang opendoe, sta ik buiten. De airconditioning die op de Eerste Hulp zo goed haar werk doet, zorgt ook voor vertekening. Het is aangenaam warm en direct verlaag ik mijn tred. In de wachtruimte van de polikliniek zitten oude mannen en vrouwen in rolstoelen met hun voeten in het verband. Vandaag is diabetesdag voor Dokter Van Ommeren en onder mijn arm draag ik de samenvatting van een aanvulling aan deze suikermiddag.

Hij is een amaibele, aantrekkelijke man: bereid om, in tegensteling tot de meerderheid van zijn collega's, met mij te overleggen. Hij bezichtigt de foto's, legt uit, bekijkt de resultaten van mijn ochtends werk en glimlachend kijkt hij me aan. "Ze is een ideale kandidaat voor dialyse", zegt hij. "Moet ik de chirurg in consult vragen?", is mijn uitgesproken gedachte. Een groot vat op de arm geeft makkelijk toegang tot het apparaat dat het vergif uit haar lichaam gaat wegfilteren. "Is niet nodig", zegt dokter Van Ommeren. "De capaciteit van dialyse in Suriname is beperkt en het plafond is bereikt. Er wordt 24 uur per dag gedialyseerd en er is geen plek voor een nieuwe kandidaat". Misschien kan ze dan spoelen met behulp van het buikvlies als filter? "Dat kennen we niet in Suriname", is het duidelijke antwoord.

Nadat hij instructies aan mij heeft meegeven loop ik door de gang. De warmte is drukkend en vervelend. Nogmaals kijk ik op haar status, geboren in 1967 maakt haar 40 jaar oud. Dokter Van Ommeren vertelde dat hij haar een jaar geleden heeft aangeboden om met dialyse te starten maar dat dat aanbod was afgeslagen. "Dit is dus toch een beetje haar eigen schuld. Tragisch voor een moeder van 2 jonge kinderen".

Terug bij haar bed vertel ik haar over mijn bezoek aan haar dokter, de woorden dialyse, capaciteit en terminaal vermijdend. "We gaan met medicijnen proberen uw bloeddruk omlaag te krijgen", is het vergulden van een bittere pil. Ze lijkt het niet te horen, rechtop zittend en zwaar ademend door het zuurstofkapje. Samen met de zuster verplaats ik haar naar een ander bed. Ze moet hoesten en met haar rechter hand haalt ze het kapje van haar mond. "He vrouw, hand voor de mond!", zegt de verpleegster. "Als u niet uw hand voor uw mond doet, worden wij hier allemaal ziek en kunnen wij u niet beter maken".

Empathie, etcetera

Leroy Hoe kon ik nou zo stom zijn? Altijd gebruik ik mijn handschoenen en sla ik de beschermende kap naar beneden. Ik werk hier nu 6 maanden en nog nooit is er hier een ongeluk gebeurd, maar ze bleven maar zeggen: "Je moet uitkijken jongen! Je bent je vingers kwijt als je niet oppast". Ik weet het nu. Ik lette niet op toen ik de plank met mijn linker hand tegen de circelzaag duwde. Eerst voelde ik niets, het waren vooral de rode spetters waar ik van schrok. De pijn kwam pas later, toen ik naar mijn hand keek en zag dat er bijna niets meer van mijn vingers over was. Ze hingen er nog wel aan, maar ik herkende ze niet meer. Hoe kon ik nou zo stom zijn?

Zuster Cecilia Dat is inderdaad niet zo slim. Ik heb ze al vaker zien komen uit de houtzagerij en altijd zijn het die jonkies die niet goed oppassen en dan hun vingers eraf zagen. Ze krijgen instructies maar ze doen er niets mee! Ze horen ze gewoon niet en gaan dan hun eigen gang en dan mogen wij het hier voor ze opknappen omdat ze graag eigenwijs willen zijn. In de zagerij vinden ze zichzelf de grote man, maar hier worden ze weer kinderen. Ik zal wat jodium pakken en dan mag die Hollandse co-assistent het verder opknappen, ik heb wel wat beters te doen. Hoe heet hij ook al weer?

Hollandse co-assistent Zoiets heb ik nog nooit gezien! In films worden circelzagen gebruikt en het gemak waarmee je er ogenschijnlijk een lichaam mee kan bewerken moet wel op waarheid zijn berust. De linker hand van de jongen ziet er werkelijk niet uit. Maar als ik door de rode ravage heen kijk, zie ik toch ook wel de schoonheid van het ongeluk. Zijn linker duim is door de circelzaag precies in de lengterichting doorgesneden en wat ik zie lijkt direct uit mijn anatomieboek gestapt. Ook het bot is symmetrisch doorgenomen! Hoe groot is de kans daarop?

Leroy Ik vroeg hem of ik mijn hand kwijt zal raken. Hij lijkt me wel vriendelijk maar mijn vraag ontwijkt hij. Waarom ontwijkt hij mijn vraag? Weet hij het echt niet of denkt ie dat ik nooit meer normaal mijn linker hand kan gebruiken. Ik ben ook nog eens linkshandig! En natuurlijk vraagt hij aan me of ik linkshandig ben en moet ik het uitspreken. Ik kan niets meer zeggen. Waarom heb ik nou niet goed opgelet?

Zuster Cecilia De Hollander wil dat we hem wat pijnstilling geven. Dat kan er ook nog wel bij. Zo stoer als ze op straat zijn, zo klein worden ze hier. Willen ze meteen wat tegen de pijn, alsof ze nu ze hier zijn recht hebben op medicijnen. Ze moeten gewoon beter luisteren! Daardoor gebeuren dit soort dingen. Ik zal de pijnstilling voor hem optrekken maar de verdoving voor de vinger zal hij zelf moeten doen. Ik ben druk en heb nog meer te doen.

Hollandse co-assistent Als ik de duim verdoof zeg ik hem dat het pijn zal doen maar dat daarna de pijn in zijn duim langzaam zal verdwijnen. Eigenlijk heb ik geen idee hoe pijnlijk het is om je duim verdoofd te krijgen. Het ziet er wel pijnlijk uit en soms zit ik te dicht bij het bot en schreeuwt de patient het uit en verontschuldig ik me, maar ik heb eerlijk gezegd geen idee waarvoor. Ik heb het nooit gevoeld. De zuster heeft de diclofenac opgetrokken en vraagt de jongen zijn broek uit te doen. "Dat vind je toch niet erg?", vraagt ze de jongen. "Zou jij je broek voor mij uitdoen, Kees?", vraagt ze me. Ik sta versteld. Zie je niet dat ik bezig ben een duim te verdoven?

Leroy Mijn vingers liggen eraf en dan gaat ze ook nog met hem flirten! Hij leek me zo vriendelijk maar de manier waarop hij vertelde over de verdoving zegt me wel dat hij zelf nog nooit een naald in zijn duim heeft gekregen. Hij heeft geen idee! En dan die glimlach toen die ijskoude zuster hem vroeg of hij zijn broek voor haar zou willen uitdoen. Zien jullie niet dat mijn vingers eraf liggen?

Zuster Cecilia Die verlegenheid van die Hollanders, het blijft me verbazen. Een klein grapje en meteen reageren ze alsof ik ze direct ga bespringen. Ik weet dat ik nooit Miss Suriname zal worden, maar waarom zo verkrampt reageren? Probeer ik het ijs te breken, wordt het alleen maar kouder in de kamer. Ik ga verder, ik heb het druk, hier heb ik geen tijd meer voor.

Veilig Verkeer Suriname

De zin "ik heb een ongeluk gemaakt" wordt veel gebezigd door patiënten die zich komen melden aan de balie. In tegenstelling tot wat ik aanvankelijk aannam, is dit allesbehalve een schuldverklaring. Het betekent dat deze persoon een verkeersongeval heeft gehad en dat kan natuurlijk nooit zijn schuld zijn geweest. Meestal zijn ze gesneden, af en toe tegen de achterruit aangereden, soms zijn ze over de hoed gevallen - wat zoveel wil zeggen als dat ze in aanraking zijn gekomen met de motorkap - maar bijna altijd hebben ze verwondingen in allerlei vormen en gradaties. Het aantal decibellen dat geproduceerd wordt, is steevast omgekeerd evenredig met de ernst van de verwondingen. De grote, kermende neger met een schaafwond op zijn schouder als sprekend voorbeeld: "Dokter, kunt u me verdoven als u straks de wond gaat schoonmaken?".

Toch lijkt het alleszins wel mee te vallen. Het aantal verkeersdoden in Suriname is al jarenlang stabiel tussen de 85 en 95 per jaar terwijl in Nederland het aantal verkeersdoden jaarlijks al gauw de 850 nadert. Dat zijn er bijna 2 en een halve per dag! Het land lijkt op dàt vlak met zijn cijfers dus wel goed af te steken bij zijn vroegere overheerser, maar per miljoenen inwoners wordt het natuurlijk wel een ander verhaal. Als men ervan uitgaat dat er 500.000 mensen in Suriname wonen, waarvan het overgrote deel in Paramaribo, dan is 1 verkeersdode per 4 dagen – en nu citeer ik Steven, mijn Belgische drinkcompagnon uit Hasselt – “regelrechte terreur”.

Vorige week kreeg deze terreur gezichten toen 2 jongens werden binnengebracht die op de fiets waren aangereden. Nou is dat helemaal niet zo verwonderlijk. De wegen zijn, hoewel geasfalteerd, berekend op 2 auto's die er naast elkaar kunnen rijden zonder de zijspiegels te verliezen. Er blijft dus een zeer kleine strook over waar de fietsers het mee moeten doen. Een klein stukje naar links (er wordt hier links gereden) wordt beloond met een diepe val de berm of de greppel in. Een manier om hier toch zo veilig mogelijk te manoeuvreren is snelheid houden. Zolang de trappers maar rondgaan, gaat de fiets ook in een rechte lijn, maar de leraar die dat hier aan de schoolkinderen gaat onderwijzen moet helaas nog geboren worden. Met de hielen op de trappers, de beide voeten naar buiten wijzend, verplaatsen de lokale fietsers zich tergend langzaam door de straten van Paramaribo die door de automobilisten veelal worden beschouwd en gebruikt als snelwegen.

's Avonds zijn de snelheden waarmee auto's je inhalen duizelingwekkend, en gesprekken in mijn stamkroeg aan de Verlengde Keizerstraat worden ritmisch gestoord door het Doppler effect van voorbij razende vehikels, de uitgesproken grappen en grollen marginaliserend tot het bewegen van lippen. Een dronken Surinamer op de fiets is op dergelijke wegen en tijden een recipe for disaster en dat wordt wekelijks op de spoedeisende hulp van het Academisch Ziekenhuis dan ook geserveerd.

De 2 jongens van 12 en 14 jaar waren dan ook in een slechte conditie toen ze werden binnengebracht door de ambulance. Ik ontfermde me samen met de arts-assistent over de jongste, die zijn linker bovenbeen vlak boven de knie had gebroken. Een lelijke breuk door de groeischijf die waarschijnlijk een been-lengte verschil als levenslange zichtbare herinnering aan het gebeuren zal achterlaten. Toen verder alles gecontroleerd en goed bevonden was, liepen we naar de oudste waar het drukker was rond het bed: de tube in zijn mond, de rechter bovenarm in een onnatuurlijke stand, een plankharde buik en een gebroken bekken waren geen voorboden voor een goede afloop. Ondanks verwoede pogingen de bloeddruk op peil te houden, naderde de jongen het einde van zijn leven. De operatiekamer is nog wel gehaald, maar dat was dan ook uiteindelijk het eindstation. Hij zal de boeken ingaan als de 57e verkeersdode van Suriname in 2007.

Golden Boy

Hij lijkt wel een Egyptenaar die je aantreft bij de pyramiden van Cheops: een centimeters dik, wit verband zit als een tulband om zijn hoofd gebonden. De rasta's die er onderuit bungelen en de rode, scherp begrensde vlek op de linkerkant verraden zijn vermomming. Hij is niet alleen gekomen: in zijn voetspoor volgen vermoedelijk zijn broer (eveneens met verband, zij het om de rechter pols), moeder dan wel oudere zus en grootmoeder. Rimpels worden in zijn voorhoofd getrokken en de bovenlip is omhoog gekruld, ik neem aan van de pijn. Ook op zijn linker onderarm loopt een opgedroogd spoor van bloed, dat door de stolling ervan een schutkleur heeft gekregen op de inktzwarte huid.

Zeer benieuwd naar wat er zich onder het verband bevindt stap ik op de man af en krijg een briefje in mijn handen gedrukt dat is geschreven in keurig Nederlands door een waarschijnlijk nog keuriger zuster uit een gezondheidspost in het binnenland met een - zo stel ik me voor - maagdelijk wit uniform aan en een rood kruis op het hoofd. Een bereidwillige verpleegster helpt me vertalen. De man en zijn vriend waren bezig met het zoeken naar goud en toen is hij in zijn gezicht geraakt door een op hol geslagen tuinslang. Een tuinslang inderdaad. Ja, zijn vriend ook. Wanneer? Gisteravond rond 10 uur. Ik kijk op mijn horloge en zie dat de wijzers nagenoeg dezelfde tijd aangeven. Het gezelschap heeft er een etmaal over gedaan de hoofdstad te bereiken.

Tijdens het verwijderen van het verband, wordt de schade bij iedere afwikkeling duidelijker zichtbaar. Terwijl de huid benaderd wordt, wordt de rode vlek niet alleen steeds groter, maar ook helderder en kleveriger. Als ik uiteindelijk alles heb afgepeld, resten nog 5 a 6 grote gazen die als gigantische rode postzegels over elkaar heen zijn gelegd. Als ik met mijn rechterhand de meest linker optil, volgt de rest vanzelf. Het resultaat dat eronder verschijnt is onverwacht huiveringwekkend.

Vanaf enkele centimeters naast de linker mondhoek loopt een gapende snijverwonding voor het linker oor langs omhoog het oerwoud van zwarte rasta's in, alwaar het door de densideit ervan aan het oog wordt onttrokken, maar waar toch de stolsels en het druppelende verse bloed het spoor prijsgeven. Met een gehandschoende (!) vinger vervolg ik de wond door de druipende dropveters en als ik het bovenste punt van zijn hoofd bereik, zoekt de snee zijn weg richting de opperhuid en is het eindpunt/beginpunt bereikt. De man heeft contact gehad met een zeer bijzonder soort tuinslang die een dergelijke verwonding kan veroorzaken en waarvan ik het bestaan niet ken. Op mijn suggestie of er misschien ook een kapmes in de buurt was wordt met zeer slecht gespeelde verbazing gereageerd. Hij is een legale goudzoeker, heeft nooit wat met criminelen te maken gehad. Zijn gezin is waar hij voor werkt.

Een gram goud gaat in Suriname voor ongeveer $20. In de regio waar gedolven wordt is de koorts hoog en de concurrentie letterlijk moordend. In het blijkbaar ooit idyllische oerwoud heeft de mineralenvondst geleid tot een lelijke transformatie en maken Braziliaanse bende's met machette's en AK-47's de dienst uit. Het goud wordt geruild voor zuivere cocaine, in de gewichtsverhouding 5:1, wat sneller is te transporteren en sneller is te verhandelen op de begeerlijke markt. Alles is geoorloofd in dit wetteloze Wilde Westen en het waarschijnlijk nog milde resultaat ervan ligt voor me zwetend te kermen van de pijn.

Omdat er teveel tijd is verstreken om de wond te hechten wordt de plastisch chirug gebeld. In afwachting op zijn/haar komst, begin ik alvast met de voorbereidingen. Met jodium dep ik de wond, die zeker 30 cm lang is en die op de wang zo diep is dat de huid als een Rode Zee uit elkaar is geweken. Vervolgens neem ik de schaar ter hand en worden de stinkende rasta's gekortwiekt. Tot slot pak ik een scheermes en scheer ik een gebied ter grootte van een aubergine kaal, de wond als een middenlijn erdoorheen laten lopend. Terwijl ik bezig ben met scheren, pak ik zo af en toe een nog druipende, afgeknipte rasta tussen mijn vingers en wring er de druppels bloed uit. Ook de man is inmiddels in zijn eigen gedachten verzonken en met de ogen gesloten praat hij voor zich uit, tegen niemand in het bijzonder: "Mi Golden Boy. Mi breek them mars!"

De bange bakra

Sommige diagnosen zijn vanachter de balie te stellen; het behoeft niet veel ervaring om iemand met een niersteenkoliek, een zwangere vrouw die op het punt staat te bevallen of een hysterica met hyperventilatie te herkennen. Daar waar in Nederland ook het hartaanval van mijlen is te zien aan de asgrauwe kleur van het gelaat, is dat in Suriname toch wat lastiger. Dat is natuurlijk totdat de Nederlander naar Suriname komt om hier vakantie te vieren en een groot stolsel ook besluit op reis te gaan richting de kransslagader. Het was dan ook klassiek en exemplarisch, een prachtig prototype, een leerzaam voorbeeld uitermate geschikt voor een klinisch college over het myocard infarct.

Langzaam komt hij aangesloft, zijn witte voeten met de rode muggenbulten steken en een paar zwarte, doorlopen sandalen. De spijkerbroek hangt op half zeven maar hij maalt daar niet om. Het enige dat hem bezig houdt is die drukkende pijn op zijn borst, alsof er een nijlpaard op rust, terwijl dat martelende gevoel uitwaaierd naar zijn kaken en rechter schouder. Het vuile, witte shirt is doorweekt en zijn haren zijn kletsnat terwijl buiten slechts een blauwe lucht is waar te nemen. In een vruchteloze poging de onafgebroken pijn te dempen heeft hij zijn vuist tegen zijn borstbeen aangedrukt: "Ik heb het zo benauwd!", klinkt het uit de mond van de vakantieganger die moeizaam tegen de balie aanleunt en bij wie de grauwe kleur het bruin van zijn gezicht heeft verdrongen.

Er wordt al een bed aangereden door de verpleegkundige maar de afstand is te groot. In een wanhopige poging de enkele meters naar het begeerlijke bed te bereiken, waggelt hij erop af. De inspanning wordt niet beloond: hij maakt een gevaarlijke zwaai naar rechts en valt tegen de schoonmaakster aan die net bezig was de medicijnkast schoon te maken en het hele gebeuren met lichte verbazing heeft aanschouwd. Ze wordt tegen de glimmende deur van de kast aangedrukt door het grote lichaam van de man, en met afgrijzen heft ze beide handen en wappert ermee alsof ze een vies insect van zich wil afslaan. De man zakt verder af en beland met zijn rechter wang op haar schoenen. Drie verpleegkundigen proberen hem op het bed te tillen, maar zijn gewicht en de zwaartekracht zijn sterkere tegenstanders. Als ik hem aan zijn riem optrek lukt het ons hem op bed te hijsen. Desperaat hapt de man naar lucht, de ogen in doodsangst, de vuisten gebald. Niet snel hierna ontspannen de spieren als het bewustzijn wordt verloren.

Op de monitor is te zien dat de man het begin van het einde al heeft bereikt en als er een tube in zijn luchtpijp is geschoven wordt hij geklapt met de populaire defibrillator die heden ten dage volgens cardiologen in Nederland in iedere sportclub, bibliotheek, museum, bioscoop en McDonals aan de muur zou moeten hangen. Na tweede schokken heeft het hart van de man wel een normale elektrische activiteit maar nog geen pols; het einde komt nu wel naderbij. Als ik na een minuut te hebben gemasseerd mijn vingers in zijn nek leg, voel ik opgelucht het ritmische kloppen.

Een hartfilmpje is snel gemaakt en het effect van de afsluiting is evident zichtbaar op het zachtroze papier. De man komt onrustig weer bij kennis en kokhalst de tube uit zijn keel. Een zorgvuldig plaksel van stevig tape voorkomt dit en hij grijpt met beide handen het uiteinde van de pijp om het eruit te trekken. Als de bloederige tube eruit is bedaart de man wat. Zijn metgezel, die in stille afwachting nog bij de balie staat, wordt gewenkt en wat bedremmeld komt hij naderbij. Eenmaal bij het bed herkent hij opnieuw zijn reisgenoot, die weer kleur op zijn gezicht heeft gekregen. "Als ik het ziekenhuis uitkom, moeten we maar snel een mooi feessie geven", zegt de man tegen zijn vriend, die licht gegeneerd zijn ogen naar zijn voeten richt.

Een slecht rapport

Plotseling staat hij daar, verwilderd en met grote schrik in zijn ogen, vragend rondkijkend terwijl hij het slappe, haast levenloze lichaam van een jongen in zijn armen houdt. De tranquille rust is verdwenen en terwijl een bed wordt aangereden ontfermt een sterke zwarte verpleger zich over de slappe en bleke puber. Eenmaal op bed klinkt alleen het moeizame kreunende gereutel van de uitademing die zich een weg pruttelt door het gele, bruisende schuim om zijn mond.

De man, ik vermoed de vader, duwt mij een brief in de hand. "Graag uw advies bij een vermoedelijke auto-intoxicatie" is slechts een ondertiteling bij het gebeuren. De eerste handelingen nemen hun aanvang en terwijl de verpleegkundige getallen roept, hoop ik de man tot een wat gedetailleerde versie van het verhaal te verleiden. Tot nog toe is het stamelen van een schamel "hij had alleen maar een slecht rapport" het enige dat mij bereikt. De zaalarts komt aangelopen en dwingt de man tot nadere uitleg. Toen hij en zijn vrouw waren thuisgekomen hadden zij de jongen in bad aangetroffen, niet wekbaar met naast zich een openstaande fles. De inhoud was iets voor de motor, maar of dat nu olie, ruitenwissergoedje, remvloeistof of accuzuur was, kon de man niet vertellen. "Om schoon te maken", was de weinig behulpzame toevoeging.

We maken ons op voor het spoelen van de maag. Hiervoor is een speciale kamer ingericht met een grote afvoerput en plastic schorten waar we tot de kruin toe beschermd de maag laten vollopen. En terwijl de ondefinieerbare, weeig ruikende, maaginhoud naar buiten komt, stromen de eerste concrete gegevens binnen. De jongen is blijven zitten en heeft ongeveer 2 uur geleden ethyleenglycol gedronken. Dit zei mij weinig, maar het is wat wij kennen als anti-vries. Waar iemand anti-vries voor nodig heeft in een land waar de temperatuur nooit onder de 18 graden komt, is mij nog steeds een raadsel, maar na het lezen van de effecten van het spul wanneer het wordt ingenomen kreeg ik het toch wel warm. Een vergiftiging met anti-vries verloopt - evenals sex - in 3 fasen. De opwinding bestaat uit neurologische verschijnselen varierend van onrust tot coma, de plateau fase gaat gepaard met een lage bloeddruk en zogenaamde elektrolytstoornissen en als tot slot de climax wordt bereikt houden de nieren ermee op.

Eenmaal gespoeld was de internist reeds ingelicht en met een katheter in zijn blaas, een kapje op zijn nog steeds schuimende mond en een maag vol norit vertrok de suicidale doublant naar de intensive care, zijn ouders achterlatend op de spoedeisende hulp met een gevoel dat zeker slechter is dan de cijfers op zijn rapport.

Over drie beklemde personen, twee ambulances en een lach

"Dit is adjudant Braafheid van het politiekorps voor het Academisch Ziekenhuis", klinkt het krakend in onvervalst Surinaams door de microfoon die achter de balie staat. De hoofdzuster van de SEH, uitgedost in een even krakend wit uniform met een kartonnen vouwsel op haar hoofd, lijkt zo uit een film uit de jaren 50 gestapt. Rustig loopt ze naar de microfoon. "Hier de hoofdzuster. Zegt u het maar"."We zijn bij een auto-ongeval op de kruising van de Keizerstraat en de Domineestraat. Er zijn 2 auto's betrokken en drie personen zijn beklemd". Er volgt een stilte, steekwoorden worden opgeschreven en dan is het antwoord: "Drie personen beklemd. Begrepen".

Terwijl de hoofdzuster rustig de microfoon terugplaatst worden de eerste activiteiten waargenomen. Patienten op de zaal voor de balie worden op de gang geplaatst, medicijnen worden opgetrokken en de chirurg wordt gebeld. Enkele verpleegkundigen trekken een fluoriserend hesje aan en stappen in de gereed staande ambulances. Het kwartier dat volgt staat bol van stilte voor de naderende storm; het kletsen is gestopt, de monitor piept niet en zelfs de patienten in de hal lijken het komende onheil onbewust te beseffen en houden zich opvallend gedeisd. "Hier broeder Kraribi op de ambulance voor de SEH". De stem uit de microfoon lijkt een startschot voor de zaalarts en sneller dan haar gewoon is loopt zij op de microfoon af."Hier dokter Tjaksie op de Spoedeisende hulp. Zegt u het maar broeder Kraribi". "Wij zijn aangekomen bij het ongeval. Er is niemand beklemd. Een man heeft een beenfractuur en de bijrijder een snijwond op zijn wang".

Het is moeilijk in te schatten of de stilte die volgt er een is van opluchting of irritatie. "Niemand beklemd. Begrepen", en langzaam legt de zaalarts de microfoon op zijn plaats. Het klikje dat normaal klinkt wordt niet gehoord omdat achter de rug van de zaalarts een schelle stem klinkt van de forse Creoolse verpleegkundige. "Weten die politie dan niet wat beklemd is. Als je niet uit de auto kan komen ben je beklemd en anders ben je niet beklemd". Haar logica vindt direct bijval. "Die politie weten niets ervan. Hebben zij geen EHBO gehad ofzo?". "Jawel! Zeker weten! Die politie krijgt altijd een EHBO, maar zij weten het gewoon niet. Een keer zegt die politie over de microfoon dat er iemand was met een steekwond achter het oor. Toen ze hier kwamen had die man gewoon een schrammetje. Zij moeten gewoon beter kijken toch!"

Aan de zaalarts gaat deze discussie voorbij en zij belt de chirurg op om mee te delen dat zijn expertise in deze niet op de proef hoeft te worden gesteld. Hoewel het aantal decibellen fors is toegenomen lijkt de rust toch wedergekeerd. Ook de schoonmakers, die de hele dag bezig zijn om de vloeren glanzendglimmend te poetsen, hervatten hun dagelijkse dweiltocht. Als ik begrijp dat het allemaal niet zo spectaculair zal worden als ik diep in mijn hart had gehoopt, loop ik naar de balie. Op het moment dat ik de formulieren van de patient waar ik mee bezig was oppak, klinkt opnieuw de Surinaamse stem van broeder Kraribi door de microfoon. "Broeder Kraribi voor de SEH". De hoofdzuster laat haar ongezouten mening over de medische kennis van de agenten voor wat het is en loopt naar de mircofoon. "Hier de hoofdzuster. Zegt u het maar". "We hebben zojuist een aanrijding gehad met een andere ambulance. Er zijn geen gewonden maar we hebben een andere ambulance nodig". Enige vorm van schuldbewustheid wordt, mocht het er zijn, door het krakende geluid weggevangen. De hoofdzuster vertrekt geen spier. "Begrepen", en de mircofoon wordt op zijn plaats teruggezet. Ze draait zich om, kijkt om zich heen en richt haar ogen op een verpleger die bezig is de bloeddruk van een patient op te nemen. "Broeder Singh!! Ga met zuster Pavilou met de ambulance naar het plaats van het ongeval om die patient op te halen".

Geen gelach, geen gegiechel, geen stomme verbazing, geen ongeloof op de gezichten. Gewoon 2 ambulances die ter plaatste van een aanrijding zelf een aanrijding met elkaar hebben gekregen.
"Zuster Hadjoe", vraag ik voorzichtig aan de Hindoestaanse verpleegster die mij erg vriendelijk oogt. Ik hoop namelijk dat ze mij wil helpen bij het hechten van een wond. "Waarom vraag je het niet aan mij?", klinkt de stem van de forse Creoolse verpleegster. "Zij is al getrouwd hoor!", en gierend schieten alle verplegers en verpleegkundigen in de lach, elkaar op de schouders slaand, onderwijl "Ssssaaaank!!" uitroepend. Als ik wat ongemakkelijk om me heen kijk zie ik dat ook de zaalarts mee grinnikt.

Paramaribo


Neerlands trots verzorgt 4 keer per week een busreis naar Paramaribo vanuit Amsterdam. Geheel in stijl vertrokken we anderhalf uur later dan gepland, maar de uitgelaten stemming onder mijn Surinaamse medereizigers werd er geenszins door getemperd. Uitzinnig van nervositeit vanwege de aanstaande reunie met familieleden op Zanderij (het vliegveld bij Paramaribo) drong een grote gemeleerde meute zich naar de ingang van de slurf zodra de blauwbrave KLM stewardes het woord "boarden" in de mond had genomen. Bij de slurf aangekomen werd de menigte gepareerd door de strenge stem van een Westfriese tante in een zelfde blauw pak, maar met de ballonkuiten van een Oost-Duitse kogelstootster. "Eerst de rijen 51 tot en met 72!" was de bitse boodschap en terwijl deze kaaskop zich behendig een weg zocht tussen de onrustige Hindoestanenen, Javanen en Creolen, was een korte blik van de blauwe glasbak op mijn ticket met stoel 52K genoeg om mij erdoor te laten, tegelijkerheid die ene brutale Surinamer op rij 18 tegenhoudend. Wat een multitaskende moordvrouw!

Amper anderhalf uur in de lucht sprak de purser op boze toon dat er was gerookt op de W.C. Terwijl de etende Surinamers verongelijkt om zich heen keken op zoek naar die ene verdacht ogende nicotinejunk, sprak de purser schande van deze daad en bood zij gratis kauwgom aan aan eenieder die dacht niet zonder vitamine N in Paramaribo aan te kunnen komen. Na een paar minuten daalde de opwinding en keerde iedereen terug naar waar het daarvoor mee bezig was: eten, kletsen, nog wat eten en dan met volle mond kletsen. Eenmaal op Zanderij werd de enorme omvang van het vliegtuig zichtbaar toen we als een Hamelense stoet over het platform richting bagageband liepen. De indrukwekkende omvang van de boeing werd voelbaar bij diezelfde bagageband toen bleek dat 1 medewerker bezig was alle koffers op de band te gooien. Zijn collega's stonden erbij en keken toe. Ze moeten tevreden zijn geweest over zijn arbeid want een extra hand was blijkbaar niet nodig. En zo geschiedde het dat mijn koffer na een stief uurtje verscheen op de band.

De rit naar Paramaribo bracht een feest der herkenning aan Birma en Kameroen met haar identieke geuren en het snelle vallen van het daglicht. Een terugkeer in de tropen die werd afgewisseld door het aanschouwen van Nederlandse verkeersborden en reclamebooschappen bracht zowel een rustgevend als een surrealisische gemoedstoestand. Tijdens de rit bleek dat de andere bewoner van het guesthouse ook een co-assistent was. Toeval sloeg hard toe toen bekend werd dat ook zij gelijktijdig met mij zou beginnen op de Eerste Hulp van het Academsich Ziekenhuis in Paramaribo.

Dit weekend is gevuld met het huren van een fiets, het inrichten van mijn steriele doch gehorige kamer, het luisteren naar de verhalen van Dr. van Ommeren , de ex-dierenarts/huisbaas, het zwemmen in het Olympisch zwembad, gebouwd voor de Oympische Spelen van 1892, die toen nipt werden verloren aan Montevideo, het proeven van Parbo bier, dat eigenlijk best wel erg lekker is, het luisteren naar Surinamers en het proberen te ontwaren van neologismen waarmee ik ter zijner tijd dit blog kan opvrolijken, en het bezoeken van de Eerste Hulp voor een eerste kennismaking.

Deze kennismaking kwam er in de vorm van 3 wattenstaafjes. Aangezien ik geen bewijs heb dat ik geen drager ben van de gevreesde MRSA bacterie (waarbij de 'M' niet staat vor multi - zoals in de media wordt beschreven, maar voor methicilline) moest ik bij mijzelf op vrijdag kweken afnemen: 3 staafjes voor 3 verschillende locaties. Een voor de keel, een voor neus en een voor het perineum, dat ik voor het gemak vergeten ben af te nemen.
Morgen is mijn eerste dag en dan zullen de eerste verhalen over echte en gefingeerde patienten hier verschijnen.