Een dag zonder grenzen


Wat mij betreft is blauw een mooie kleur, maar niet in het gezicht. Hetzelfde geldt overigens voor groen. 
Op donderdag sta ik ’s morgens een uur eerder op, iets voor zessen, om samen met Justin – een Australiër die hier voor UNHCR achter een computerscherm zit – te gaan rennen. Het is zo iemand die je op sportief gebied direct onderschat: licht overgewicht, ongeschoren, onverstaanbaar met zijn  accent dat alle medeklinkers even achter in de mond neemt om ze direct weer door te slikken, rokend als een ketter en in de weekenden steevast de bar overeind houdend met een goed gevuld glas bier, whisky of iets anders liquide met alcohol. Hij werkt op mijn lachspieren, totdat ik met hem ging rennen. Halverwege moest ik hem laten gaan, en toen ik naar adem happend eindelijk onze gemeenschappelijke straat bereikte, stond hij mij breeduit lachend met een geopende kokosnoot op te wachten. 
Vandaag heeft hij de griep, koorts met diarree teisteren hem al dagen, en hij rochelt zich een weg door de 9 kilometer, maar geen moment wijkt hij van mijn zijde, de militairen vriendelijk goedemorgen zeggend en stenen gooiend naar de straathonden die het wagen naar onze bewegende benen te happen. De tempels zijn geopend en uit de moskeeën klinkt de oproep tot het ochtendgebed en samen bereiken we het fruitkraampje waar we voor een werkelijk lachwekkende prijs twee kokosnoten kopen. Nog druppelend van het zweet gieten we de kokosmelk in onze monden. Rietje erbij? Ben je gek geworden! Uit het vuistje, hoe anders?
 Hoe veel drukker is het nog geen uur later op straat als ik samen met de chirurg onderweg ben naar het ziekenhuis. De chauffeur weet zeker niet wie Alberto Tomba is (heeft waarschijnlijk zelfs nog nooit één sneeuwvlok gezien), maar het zou zijn tweede naam kunnen zijn. Alles ontwijkt hij: brommers, tuk-tuks, fietsers met een gezonde dosis doodsverachting, volgeladen bussen, luie koeien, spelende kinderen in schooluniform, zinloos op fluiten blazende agenten, vrachtwagens vol vers gevangen vis onderweg naar de markt, kraters in de weg, verpleegsters in krakend wit, jeeps met mannen in rode T-shirts die ook weer vandaag landmijnen onschadelijk gaan maken en onze patiënt wiens kreupele gang niet opvalt tussen de andere invaliden, maar die we toch duidelijk herkennen door zijn krukken met ons logo erop. Wij maken hier schaamteloos misbruik van de mazen in de Sri Lankese wetgeving aangaande het gebruik van sluipreclame.
Terwijl wij ons voorbereiden op de operatie en dokter Luis en ik nog eens aandachtig naar de – toch wel indrukwekkende röntgenfoto – kijken, brengt de anesthesiste de patiënt onder zeil . Als ze lacht, schittert er een klein diamantje op haar linker hoektand. Ik durf nog niet te vragen of het een echte is. We doen ons wasritueel en de strenge Duitse Inez hijst ons in onze steriele pakken en handschoenen. Afdekken en beginnen: SCALPEL! INCISION!
We doen een correctie osteotomie van het linker scheenbeen met een plaatfixatie: het kost ons iets meer dan vijf kwartier met af en toe een blik op onze anesthesiste om te kijken hoe het met haar gaat. En natuurlijk de patiënt. Na het gips om het onderbeen begint het uitleiden van de patiënt en ik weet niet of de anesthesiste – die echt betoverend mooi is – een beetje onzeker was geworden van onze blikken of dat ze gewoon haar diploma in de Kaukasus heeft gehaald, maar geheel vlekkeloos ging het niet. Laten we het erop houden dat toen de beademingsbuis al verwijderd was, de patiënt een kaakklem kreeg zonder ook maar enige inspanning tot een inademing te doen, er met geen mogelijkheid lucht in de blazen viel via het masker, de zuurstofsaturatie beangstigend lang daalde tot waarden tussen de 30% en de 40%, en de anesthesie assistent ondertussen met zijn pen tegen de infuuscilinder aan het tikken was om te kijken of deze nog wel goed doorliep. En hoe lager de saturatie daalde (en hoe hoger de piep werd die het apparaat uitzond), hoe harder de beste man met zijn pen op de cilinder tikte. Ook de anesthesiste was opmerkelijk lethargisch voor deze toch wel penibele situatie, maar de natuur bleek, wederom, zeer mild. Langzaam maar zeker begon de Tamil-smurf zijn blauwe kleur te verliezen en blies hij kleine belletjes groen speeksel uit zijn mond. Dit was gelijk voor de anesthesie assistent een teken om hard en herhaaldelijk in zijn gezicht te slaan.


Tijd voor thee: mierzoet en crèmekleurig door de ruime toevoeging van volle melk. Deze morgen wordt nog een tweede patiënt op tafel gesmeten, zoals dat zo liefkozend onder Nederlandse anesthesisten wordt genoemd, en we nemen dan ook deze man nog snel even te grazen, zoals dat zo liefkozend onder Nederlandse chirurgen wordt genoemd. Open repositie met plaatfixatie van een distale humerus met een bone graft uit de heup. Dat hadden we eerder gedaan! Met rappen stappen vooruit, totdat de radialis zenuw – een flinke jongen – een beetje ongemakkelijk in de weg lag en Dr Luis zijn vaart iets moest remmen om zijn vaste 62 jarige hand aan te tonen. Maar toen roken we toch echt de stal en waren we voor het hele uur klaar zodat we direct door konden lopen naar de polikliniek.
Zodra ik het operatiecomplex uitloop, verlaat ik de airconditioning en slaat de hoge luchtvochtigheid zich als een warme deken om mij heen. Ik heb nog geen drie passen gezet richting de polikliniek – het ziekenhuis heeft overdekte gangen waar ik mij uiterst links moet houden om de tegemoet komende verpleegsters, dokters en patiënten niet letterlijk tegen het lijf te lopen – als de telefoon in mijn broekzak rinkelt. Al weken heb ik me voorgenomen om deze irritante ringtone te veranderen, maar steeds denk ik: “dat komt later wel.” Ook nu heb ik weer spijt, dus ik neem snel op om het geluid uit te schakelen. 
“Yes doctor, this is Yogo. I have small problem.”
Het superviserend hoofd van de verpleging van het revalidatieproject is niet alleen heel erg formeel en beleefd, hij is ook nog eens zeer scheutig met het gebruik van de satelliettelefoon. Kom maar door dus met het kleine probleem.
"Today we had new admission doctor. This is a problem.”
Aha, dus het kleine probleem is inmiddels een heus probleem.
“Yes doctor, this is problem. Because this patient wanted to commit suicide.”
Verdorie! Ik heb poli. Moet ik nu als de wiedeweerga de auto nemen om aldaar een suïcidaal te gaan behandelen?
“Oh no doctor! This patient took pesticide one month ago. Now very bad. He has nastro-gastric tube and many seizures. We cannot have this patient, doctor. For nursing very difficult doctor. This is very big problem. Can you come here? This is big problem!”
Ik loop inmiddels de polikliniek binnen en zeker 10 paar ogen (en even zoveel krukken) kijken mij verwachtingsvol aan. Daar komt de witte dokter aangelopen met de mobiele telefoon aan zijn oor gekluisterd, moeten ze denken, maar ik heb weinig tijd voor een vriendelijke knik. Yoga wacht aan de andere kant op antwoord.
“Yoga, please admit this patient ok. I will come in the afternoon to see this patient. If there is any problem, you tell the nurses to call me ok?”, en ik zet de lichtbak aan om straks de röntgenfoto’s te kunnen bekijken. 
“Yes doctor, ok doctor. No problem doctor, but this is very big problem!”
Ja, zoveel heb ik inmiddels wel begrepen. Ons revalidatieproject wordt regelmatig gebruikt als een verzorgingsplaats voor ongeneeslijken waar geen enkele eer aan te behalen valt, maar tijd om me erover op te winden is er niet: “Next patient!”
Wat volgt is een opeenvolging van afschuwelijke en minder afschuwelijke oorlogsverwondingen en ieder aangedaan ledemaat wordt bekeken, spieren worden op hun functionaliteit getest,  littekenweefsel gekeurd, looppatronen afgekeurd, onderhuidse granaatscherven betast, gips beklopt, foto’s bestudeerd en statussen (schriftjes met tekenfilm figuren op de voorkant) driftig met inkt en stempels gevuld. Discharge! Follow-up! Plan for surgery! Dat zijn de drie opties waar we uit mogen kiezen. 

Als de poli klaar is, lopen Dr Luis en ik nog even langs de zaal om te kijken hoe erg de restschade is bij onze patiënt die door de lieftallige anesthesiste getrakteerd was op een zuurstofonthoudings therapie. Hij zit rechtop en praat, maar of het allemaal coherent is weet ik niet. Daarvoor schiet mijn Tamil nog tekort. Als hij mij ziet steekt hij beide duimen op en wijst ze naar zijn hoofd. Misschien toch wel minimale hersenschade opgelopen, denk ik, maar als ik in de auto zit onderweg naar het revalidatieproject, haal ik mijn hand door mijn haar en merk ik dat ik mijn operatiemuts nog op mijn hoofd heb zitten. 
De landbouwgif drinker is inderdaad in een verbijsterend slechte conditie en de maagsonde, de contracties aan beide armen en benen, het schuim rond zijn mond, de opengesperde ogen waar geen contact mee te maken is, het gratenmagere lichaam en de geur van verschraalde urine en uitwerpselen die vanaf zijn lichaam de zaal in diffundeert, maken het een schouwspel waar zelfs de meest geharde ijskonijnen  niet lang naar willen kijken. Zijn moeder die zich continue om hem ontfermt, koude doeken tegen zijn voorhoofd drukt en zachtjes liedjes in zijn oor zingt, maakt het deerniswekkende plaatje compleet. Maar dit revalidatieproject is er voor patiënten met een dwarslaesie door de oorlog, en dat heeft hij nou weer niet. En dus vertrekt hij weer terug naar waar hij vandaan kwam: een overvolle ziekenzaal in Vavuniya General Hospital.
Eenmaal op kantoor probeer ik voor vijven de administratie rond te krijgen. Ook hier in Sri Lanka geldt: “work is only over when the paperwork is done.” Sandamali – het kantoorprinsesje dat het knipperen van de ogen tot een ware kunst heeft verheven – vraagt of ik even in haar mond wil kijken. Ze is bang dat ze tonsillitis heeft. Ze voelt zichzelf enigszins verheven boven de rest omdat ze drie maanden in Parijs heeft gewoond. Ik zie niets. “No antibiotics?” Nee Sandamali. En ze trekt een pruillip, maar mijn aandacht wordt vanaf de zachtroze binnenkant van haar lip getrokken naar de zwarte onweerswolken die zich buiten opeenstapelen. De eerste speldenprikjes van het regenseizoen. 
“DOCTOR KEES!! DOCTOR KEES!! COME!! COME NOW!!” 
Het geschreeuw komt van buiten en ik kan het luid en duidelijk horen. Een angstig gezicht van John -  de project coördinator en zelf kinderarts - verschijnt in de deuropening : 
“Kees! Christine fainted at the medical store!” 
Christine doet de financiën en is in iedere vezel een gezondheidsfreak. Waarom zou zij nou in godsnaam tegen de vlakte moeten gaan? En waarom in de medical store? Dat is namelijk allemachtig ver rennen en dat heb ik vanmorgen al gedaan! Ik ben niet de enige die het nieuws gehoord heeft en in een meute van chauffeurs, bewakers, huishoudsters en andere ramptoeristen, ren ik zo vlug als mijn witte klompen dat toelaten naar de medical store. Het is er een en al bedrijvigheid maar toch gebeurt er opvallend weinig.
Christine ligt op de grond en Tarja, de Finse verpleegkundige, houdt haar benen in de lucht. Nog nooit heb ik iemand zo groen gezien. Gevallen. Trekkingen in de linker arm. Toen ging het lichaam schokken. Schuim rond de mond. Wegrollende ogen. Zoveel kan ik ontwaren uit de flarden informatie die vanuit allerlei hoeken mijn kant op worden geslingerd. Langzaam komt Christine bij maar ze kraamt prietpraat uit, heeft geen idee waar of wie ze is, is tegen het irritante aan recalcitrant, en ik kijk vanaf de wond op haar tong naar de natte vlek rond haar kruis. Een klassiek epileptisch insult uit het boekje, maar daardoor niet minder beangstigend. In het ziekenhuis zie je ze pas een half uur na de aanval als de manmoedige ambulancebroeder er al een dot valium in heeft gespoten en ze snurkend op een brancard binnen komen. Ik sommeer een van de medewerkers om de EHBO koffer te halen en nog geen vijf minuten later ligt Christine aan het infuus bij te komen. Een oorverdovende donder klinkt boven onze hoofden en laat het gebouw welhaast trillen op zijn grondvesten. 

De bliksem volgt op slag en buiten vallen dikke druppels gestaag en in steeds grotere aantallen op het rode stof. Het golfplaten dak van de medical store versterkt de akoestiek van de stortbui dusdanig dat het binnen een minuut onmogelijk is om jezelf nog verstaanbaar te maken. En terwijl wij gebroederlijk maar zwijgzaam op de grond rondom Christine zitten en ik met de laryngoscoop uit de EHBO kist speel, komt zij weer enigszins bij zinnen en trekt de tropische regenbui als een boze storm over ons heen. Maar als ook dit overgedreven is en alle post-ictale verschijnselen zich bij Christine uit de voeten hebben gemaakt, is het tijd om op te staan en de vochtige tocht over de dampende paden naar huis aan te vangen. Thuis wacht JL ons op met bier en een opgesteld bord Backgammon. 
“Kees, are you ready to get your ass kicked?”. Kom maar op!   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten