Bang voor naalden



De bestuurder van de tuk-tuk is duidelijk verdwaald en doet inmiddels ook geen pogingen meer om dit te verdoezelen. Al meer dan een uur zit ik hobbelend achterin met naast mij mijn trouwe rolkoffer als stille reisgenoot. Het zijn mijn eerste vakantiedagen en nadat ik eerst de stoffigheid van Vanuniya achter me heb gelaten, was het vandaag de beurt om de hectiek en uitlaatgassen van Colombo de rug toe te keren. Een gedenkwaardige treinreis, die mij in de vroege ochtend vanaf de vlakke kust naar de weelderige groene heuvels rondom Kandy met haar ontelbare theeplantages en watervallen bracht, was van een adembenemende schoonheid. Eenmaal in Kandy, nadat ik in een lokaal etablissement rond de klok van tien visroti met mierzoete koffie had genuttigd, had ik het plan opgevat om de meest aimabel ogende tuk-tuk bestuurder te verzoeken om mij naar het hotel te brengen, ergens buiten Kandy tussen de theeplantages en op één van de talloze heuvels. De halfhoge bruine laarzen, de zwarte, haast gesteven, broek met de riem en goudkleurigegesp om zijn middel, zijn smetteloos witte shirt met de strakke vouwen nog in de mouwen en hierboven de gebronsde, gladgeschoren tronie met lange zwarte krullen en volle lippen in een oprecht vriendelijke glimlach, geven de man eerder het cachet van een Milanese dandy – die natuurlijk nog wel steeds bij zijn moeder in huis woont  – dan van een tuk-tuk bestuurder. En dus stap ik op hem af.


Dat was anderhalf uur geleden. Inmiddels hebben we al twee resorts in de heuvels bezocht die, hoewel liefelijk gelegen, niet de mijne zijn. Zeker tien Sri Lankezen, allen hangend tegen een boom, fiets, bushokje of fruitkraampje, hebben ons de weg gewezen: gewoon rechtdoor! Toch blijft de man vriendelijk achterom kijkend en dit keer verontschuldigt hij zich openlijk:

“Sorry Sir. I don’t know this area very well. My hometown is Kandy. Very sorry sir!”  

Geen probleem natuurlijk en terwijl hij nogmaals glimlacht, schudt hij zijn hoofd zoals alle Sri Lankezen dat doen. Het kan van alles betekenen, maar in dit geval gewoon “OK”. En dus leun ik achterover en denk terug aan de middag van gisteren toen ik met mijn gehandschoende wijsvinger de diepe, onzichtbare holtes betaste van een omvangrijke decubituswond op de stuit van een vanaf de middel verlamd 16 jarig meisje. Het lijkt allemaal zo ver weg, maar het was nog geen etmaal geleden en op nog geen 300 kilometer van deze paradijselijke omgeving verwijderd.   


Toen Denistha 14 jaar oud was, maar nog te jong voor secundaire geslachtskenmerken, was zij voor de Tamil Tijgers oud genoeg om bloed te doneren voor hun gewonde strijders. Haar bloedgroep – O negatief –  samen met haar geslacht – in de Hindoestaanse cultuur per definitie ondergeschikt – en haar leeftijd – nog niet sterk genoeg om een AK-47 of zelfmoordbom te dragen – maakten haar de ideale bloeddonor en de Tamil Tijgers maakten dan ook dankbaar gebruik van haar onvrijwillige diensten. Hoeveel liters bloed zij gegeven moet hebben en hoeveel Tijger-levens zij gered heeft, vermeldt haar status niet, maar haar nu al maanden aanhoudende mutisme spreekt boekdelen. 

Vlak nadat zij haar 15e levensjaar was begonnen, wordt zij door haar superieuren beloond met een promotie. Zij was te goed bevonden voor het ritmische aftappen van bloed en plasma en mocht haar opwachting maken aan het front. Het Sri Lankese leger is inmiddels in haar offensief zover gevorderd dat alle hens aan dek moeten. En zodoende krijgt zij een stoomcursus Kalashnikov en een verdere indoctrinatie aangaande het kwaad dat met lijf en leden bestreden dient te worden. Maar tijdens de nachtelijke luchtaanvallen door onzichtbare, supersonische straaljagers en de oneindig veel vallende mortiergranaten, moet zij zich toch wel hebben afgevraagd wat zij in vredesnaam met deze haast lachwekkende bewapening in moest brengen tegen deze genadeloze militaire overmacht. 

Maar toen er naast haar een mortiergranaat ontplofte, was dit het startsein voor een nieuwe toevoeging aan haar niet geringe geestelijke marteling: een lichamelijke. Een vlijmscherpe granaatscherf had haar ruggenmerg doordrongen en terwijl zij met haar armen en mond om hulp smeekte, deden haar benen niets anders meer dan bewegingsloos aan haar heupen hangen. 

Gedurende drie dagen tijgerde zij letterlijk door rijstvelden en greppels, haar benen als een onnatuurlijke doch loodzware last achter zich aan slepend, als een prooidier drinkend uit bruine sloten, zich voedend met droog helmgras en levende insecten, totdat zij uiteindelijk door toevallige passanten werd gevonden die haar naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis brachten. Daar kreeg zij te eten, een warme deken en te horen dat ze voor haar leven verlamd was door een ontplofte bom, vanuit de lucht geworpen door een onbekende Sri Lankese piloot. 

De stroom aan gewonden tijdens en vlak na het offensief – dat de Tamil Tijgers deed capituleren en  het Sri Lankese Leger de overwinningsbeker tot op de laatste druppel deed leegdrinken – was van een indrukwekkende proportie. In Vavuniya General Hospital, waar op dit moment 460 patiënten verblijven en er meer dan genoeg te doen is, lagen tijdens de hoogtijdagen bijna 3000 patiënten. Dat de dokters en verpleegkundigen met name bezig waren met het plaatsen van thoraxdrains, het overhechten van geperforeerde darmen, het zetten en fixeren van gebroken botten, , het incideren van grapefruit grote abcessen en het amputeren van velerlei ledematen, verklaart in mijn optiek zeer goed waarom ze geen oog hadden voor een doodstil, verlamd meisje dat normaal ademend in een bed in de hoek van de overvolle ziekenzaal lag. 

Maar toen de grootste drukte was geweest en er iets van rust wederkeerde, kregen diezelfde dokters en verpleegkundigen de schok van hun leven toen zij hun neus volgden en Denistha op haar zij draaiden. Het dagenlang continue op haar gevoelloze stuit liggen had de huid week en uiteindelijk kapot gemaakt. De urine en uitwerpselen die vrijelijk haar respectievelijk blaas en rectum verlieten deden de rest. Wat resulteerde was een geïnfecteerde doorligplek waar zelfs de meest geharde maag van omkeerde. 

Ze werd opgenomen in ons revalidatieproject waar direct een kweek werd afgenomen van de sloot aan pus die de wond dagelijks ongeremd verliet. Over de uitslag – die drie dagen later kwam – bestond geen twijfel: MRSA positief. Nou is een MRSA positieve uitslag in Sri Lanka niet het voorpaginanieuws dat het in Nederland wel is, maar het gevolg is ongeveer hetzelfde: contactisolatie. Ze moest worden verpleegd in een afzonderlijke hoek van de zaal, zover mogelijk verwijderd van de rest, met een scherm om haar bed en verpleegkundigen die dagelijks met blauwe schorten, mondkapjes en handschoenen haar wond kwamen verschonen. Toen dat niet hielp, werd al snel besloten haar terug te plaatsen naar Vavuniya General Hospital voor antibiotica. Via het infuus…

Haar weigering werd in eerste instantie afgedaan als puberale recalcitrantie, maar toen haar panische reactie op iedere poging haar te overtuigen van het nut van een infuusnaald disproportioneler werd, gingen langzaam de alarmbellen rinkelen en kwam zeer geleidelijk, stap voor stap, na lange gesprekken, haar onvoorstelbare voorgeschiedenis uit de mouw. En dus beperken wij ons tot dagelijkse verbandwisselingen in ons astronautenpak en probeer ik haar gemoedstoestand iets van een stimulans te geven door te zeggen:

“It looks better!”

Dat doet het ook, technisch gezien, maar het is van een schrijnende troosteloosheid dat te moeten verkondigen om een getraumatiseerde 16 jarige te proberen op te beuren. Ze zegt dan ook niets terug, heeft dat nog nooit tegen mij gedaan.

“This is it! This is your hotel!”

En de tuk-tuk bestuurder heeft de woorden nog niet uitgesproken of het bos opent zich en een idyllisch resort openbaart zich. Hij draait zich om en glimlacht. Opnieuw. En als hij de motor uitzet, klinkt op de achtergrond het ontegenzeggelijke geluid van een waterval die zich ergens tussen de theeplantages en de mangobomen heeft verstopt en wiens geklater niets anders roept dan:

“Vind me maar als je kan!”


Geen opmerkingen:

Een reactie posten